Het belang van grenzen stellen

Grenzen geven je kind houvast en duidelijkheid. Door grenzen te stellen voelt je kind zich veilig, omdat het weet wat er van hem of haar verwacht wordt en leert het in welke ruimte het zich kan bewegen. Dit geeft je kind een veilig gevoel waardoor het zelfvertrouwen op kan bouwen. Dankzij regels en grenzen snapt je kind wat je van hem of haar verwacht. Daarnaast zijn grenzen en regels ook belangrijk voor de ontwikkeling van je kind. Door herhaling leert je kind na verloop van tijd wat de gevolgen van zijn of haar gedrag zijn.

Interactievaardigheden

In de communicatie met kinderen maken we bij op onze kinderdagverblijven en BSO’s gebruik van interactievaardigheden. Structureren en grenzen stellen is één van de interactievaardigheden waarmee we werken. Door deze vaardigheden bewust in te zetten zorgen we voor goede speel-leersituaties en vergroten we de ontwikkelingskansen voor kinderen. Situaties en activiteiten organiseren we zodanig dat kinderen deze met succes kunnen uitvoeren. Pedagogisch medewerkers geven positieve gedragsaanwijzingen en leren de kinderen wat ze moeten doen en door zelf het goede voorbeeld te geven. Ze maken verwachtingen duidelijk aan de kinderen en zorgen ervoor dat kinderen zich aan dit kader houden. Dit doen zij op vriendelijke, respectvolle en consequente manier.

Tips bij het stellen van grenzen

Je kunt je kind op verschillende manieren grenzen bieden. Hieronder geven we je een aantal tips.

Wees consequent en geduldig

Het kan verwarrend zijn als je kind de ene keer iets wel mag en de andere keer niet. Het kan helpen om consequent en geduldig te zijn. Wanneer je consequent bent, weet je kind beter wat hij of zij kan verwachten. Wijk je wel een keer af van een regel over iets wat je normaal gesproken niet toe laat, bijvoorbeeld op de bank springen of binnen rolschaatsen, leg dan geduldig uit waarom het voor die ene keer wel mag.

Gebruik de ik-boodschap

Geef grenzen aan met de ik-boodschap. Beschrijf het gedrag of de vraag van je kind en benoem het gedrag dat je zou willen zien. Bijvoorbeeld: ‘’Ik heb net gestofzuigd, dus je mag je schoenen even uitdoen. Ik wil de vloer graag netjes houden.’’ Lees in dit artikel tips voor een goede ik-boodschap.

Formuleer positief

Probeer het woordje ‘niet’ te vermijden en formuleer positief. Zeg bijvoorbeeld ‘’Eten doen we met onze mond dicht’’ in plaats van ‘’Niet zo smakken’’.

Geef aan wat je verwacht

Door tegen je kind te zeggen wat je van hem of haar verwacht, kun je soms voorkomen dat je een grens moet stellen. Door regels af te spreken en positief gedrag te belonen leert je kind gaandeweg waar het aan toe is. Zo kun je bijvoorbeeld zeggen: ‘’Ik wil graag dat je je schoenen aantrekt, we gaan zo naar buiten.’’ Als je kind dit goed doet, kun je het daarvoor belonen door te zeggen: ‘’Wat kun jij dat al goed zelf!’’

Bied een alternatief

Bied je kind een alternatief zodat het weet wat wél mag. Bijvoorbeeld: ‘’Ik vind het vervelend als je binnen voetbalt, dan kan er iets stuk gaan. Zullen we buiten op het pleintje gaan voetballen?’’

Grenzen overschrijden

Jonge kinderen zoeken vaak de grenzen op. Hierdoor leren ze en ontdekken ze de wereld. Het kan helpen om consequent te handelen wanneer je kind over de grens gaat. Wanneer je kind de grenzen overschrijdt, kun je op verschillende manieren reageren. Wat het beste werkt kan afhangen van de situatie en het temperament van je kind. Probeer verschillende opties eens uit en zie wat het met je kind doet!

  • Afleiden

Richt je aandacht op iets anders dan het gedrag van je kind. Meestal stopt het ongewenste gedrag dan vanzelf. Bijvoorbeeld: ‘’Zullen we gaan kleuren?’’

  • Negeren

Negatieve aandacht is ook aandacht. Het kan soms ook werken om het negatieve gedrag van je kind te negeren. Voor je kind is de lol er dan snel af. Probeer positief gedrag daarentegen zoveel mogelijk te belonen.

  • Corrigeren

Maak oogcontact en zeg kort en duidelijk dat wat hij of zij doet niet mag. Benoem wat niet mag en leg uit hoe hij of zij het de volgende keer kan doen.

  • Wees consequent

Blijft je kind steeds hetzelfde doen wat niet mag? Blijf dan consequent corrigeren en haal de bron van het gedrag weg. Trekt je kind bijvoorbeeld steeds aan de blaadjes van een plant? Zet de plant dan even buiten het bereik van je kind.

  • Benoem het gedrag

Laat je kind merken dat je last hebt van het gedrag dat je kind vertoond en niet van je kind zelf. Dus zeg bijvoorbeeld niet ‘’Wat ben je vervelend’’, maar richt je op wat er gebeurt en benoem het gedrag, bijvoorbeeld: ‘’Ik vind het niet leuk als je met je eten gooit.’’